Pingo en pingoruïne | ![]() |
![]() |
Pingo © TNO-NITG |
Zodra de ijskern van de pingo begint te ontdooien, zakt de heuvel in en glijdt sediment langs de flanken omlaag. Tenslotte blijft er meestal een depressie in het landschap achter, omringd door een wal met van de heuvel gegleden materiaal: een pingoruïne. Vaak vormt zich een meertje in de depressie, waarin fijn, organisch materiaal als slib bezinkt en veengroei kan optreden. De opvulling van de pingoruïnes begint meestal in het Laat-Weichselien (13.000 tot 10.000 jaar geleden) en eindigt met veenvorming tijdens het Holoceen(10.000 jaar geleden tot heden). Pollenonderzoek aan deze opvullingen heeft veel inzicht verschaft in de vegetatiegeschiedenis en de klimaatontwikkeling tijdens het laatste deel van het Weichselien(115.000 tot 10.000 jaar geleden) en het Holoceen. Dit soort meersedimenten vormen de best gedocumenteerde geologische klimaatarchieven van dit tijdsbestek in ons land. In Nederland zijn de pingoruïnes meestal enkele meters diep. Zij kunnen, zoals bijvoorbeeld in het Uddelermeer, ook diepten van vijftien tot zeventien meter bereiken.
![]() |
Pingoruïne © TNO-NITG |